Binnekort beschikbaar in het Bildts.


Waterwegen Billând-1 In afbeelding 1 ziet u de belangrijkste waterwegen van Billând.In dit eerste venster over dit onderwerp wil ik over de Ouwe Rijd/Kaaifaart (2) vertellen.Deze vormde de verbinding tussen ’t Wad en de Sitkens Rijd. De oostkant van het water, vormt de grens tussen de oude gouwen, Oostergo en Westergo.Aan de hand van een aantal kaartreconstructies van 800 (paars),1250 (lichtblauw)  en 1500 n Chr. (blauw). heb ik de geschiedenis van deze belangrijke waterweg kunnen achterhalen.Op de kaartreconstructie afb.2 zijn twee takken van een uitgang van 1500 richting zee te zien. (Blauw) De langste tak ligt in het verlengde van een meander die daar tot ca. 1380 lag (donkerblauw). Als wij vandaag de dag het tracé van de waterweg tussen Nieuwebildtzijl en het begin van de Oude Rijd bekijken (oranje), valt op dat er vanaf Nieuwebildtzijl (A) tot aan punt G (eind Laaisterstreek vijf rechte stukken kanaal (A-B, B-C, D-E, E-F en F-G en een nog slingerend kort stukje (C-D) zijn te onderscheiden.  De gegraven kanaalvakken leverden grond op, hiervan is een kade gemaakt, vandaar de naam Kaai (kade) - vaart. Het valt verder op, dat de grond niet evenredig verdeeld is naar beide zijden. (kijk hiervoor maar naar de Keuningsstreek/ Laaisterstreek – vak F-G en van Albadaweg /Wechy- Tjeerd Thijssenstraat/ Sportstraat- vak D-E). Het deel ten zuiden van punt G gaat door als Ouwe Rij. Op de kaartreconstructies van 1250 en 1500 is het verder verloop naar het zuiden niet verder aangegeven (Meander D-G donkerblauw al aanwezig toen dus) De Oude Rijd begint bij punt G en lag daar ook al als geul en loopt door langs Vrouwbuurtstermolen tot de Sitkens Rijd/nu Blikvaart. Gezien de bedrijvigheid van de Monniken op het tichelwerk en de kalkovens dichtbij ten zuiden van Oudebildtzijl moet deze waterweg Oude Rijd/Kaaivaart allang voor 1500 in functie zijn geweest voor de logistiek tussen deze industrie , de Waddenzee en de rest van Billând. De afbeeldingen 3-5 tonen nog een foto van drie dijkvakken van de Kaaifaart.Bron: Sytse Keizer 2022,2023, Billând, Hoofdstuk 14

Dijkdoorbraken BillândVoordat je het over dijkdoorbraken op ’t Billând kan hebben, moet je ook eerst de meer grotere openingen, die er in de loop van tijd langs de Noordelijke kustlijn zijn geweest beschouwen. Hier kan de zee van nature meer vat op de kustverdediging hebben gehad.Deze openingen zet ik hier nog ’n keer op ’n rijtje: 1. De geulen in het Boornebekken van 500 na Chr. tot 800.(afb.2) 2. Burdine  van 800-1250. (afb. 3) De geul en de brede en ondiepe “uiterwaarde”, het estuarium van de Middelsee slibde langzamerhand dicht tussen 800 en 1200. Deze geul liep diagonaal over Billând, bleef nog een tijdje bestaan maar er werden al gauw aan weerszijden zomerdijken aangelegd. Na de storm van 1196 was de geul omstreeks 1200 afgedamd ter hoogte van alle vier zomerdijken van de Langstraat tot en met de Oudebildtdijk onder leiding van de monniken, samen met de al aanwezige boeren. Die monniken hadden zich vanaf 1163 op de abdij van Mariëngaarde- Hallum en in 1182 op die van Lidlum gevestigd.Hiermee was Billând voor de eerste keer bedijkt De stormen in 1219 en 1248 sloegen stukken zomerdijk weg en gaven de Burdine een andere vorm. Er ontstonden veel wielen en omleggingen, die niet alleen in de Oudebildtdijk zijn gevonden, maar bijvoorbeeldook meer binnenlands bij de Stienzer Hogedyk, de Griene Dyk, de Alddyk en de Hearewei. Alleen verder archeologisch onderzoek kan aantonen wanneer die precies hebben plaatsgevonden. Van een tiental dijkdoorbraken heb ik wel het jaar van de doorbraakkunnen vaststellen. (zie het boek Billând, hoofdstuk 15.)3. De dijkdoorbraak door de St.-Luciavloed van 1287. Hierdoor ontstond weer een lokale open verbinding met het Wad, die tot ongeveer 1450 na Chr. bleef. Daarna werd deze Sitkens Rijd gekanaliseerd en drooggelegd door de kleine Blikfaart en de grote Blikfaart. Dit kwetsbare deel van de Billândse kust werd hierna ook beschermd door strekdammen.4. 1287: Doorbraak Dijkshoek.(Voor deze dijkdoorbraken 3 en 4 zie Bildtse Tijden 13 van 16 oktober 2024-Bildt.nu) Tijdens de zoektocht naar deze littekens van het oude Billând, kon ik in totaal 32 grote sporen van dijkdoorbraken tellen. (afb.1) Deze zijn als volgt verdeeld: 17 in de Zomerdijken (1 in de Middelweg, 10 in de Ouwe-Dyk, 1 in de Nije-Dyk en 5 in de Pôldyk, later Delta-dijk.) De rest van 15 doorbraken kon ik terugvinden in de dijken/kwelderwallen meer landinwaarts langs de zuid- en oostkant om het Billând, waar de zee al eerder het getijdebekken van de Boorne verder kon doordringen. In mijn vorige publicaties heb ik vooral de dijkdoorbraken in de Ouwe-Dyk aangehaald. In de afbeeldingen 4 en 5 ziet u nog twee duidelijke sporen van aanslagen op de Oostkust. 

Monniken op BillândWelke monniken hebben Billând mede opgebouwd?De Monniken die ook het Billând  inrichtten liepen met hun runderen tussen de kloosters Mariëngaarde en Lidlum over de Monnikendijk, later Oudebildtdijk, naar de meeden (weilanden).  Dit vee bezorgde hun de naam Vetweiders of Vetkopers. Ik heb sterke aanwijzingen in het archief van de abdij van Tongerlo gevonden, dat de Norbertijnen in Fryslân zich bezighielden met offensieve bedijkingen en het opzetten van waterschappen. ‘De Friese elite moet ze hier binnengehaald hebben, bij gebrek aan een centraal bestuur, burgerlijk en kerkelijk.’  schreef Wilfried Ehbrecht in zijn proefschrift over het Norbertijner klooster Wittewierum. Welke monniken waren hier?Verschillende kloosterordes beschouwden het als hun opdracht de regel van Benedictus van functionalisme nadrukkelijker in praktijk te brengen. Daarom werden de eerste kerken en kloosters overal in Europa in de 12e eeuw vooral bij kustoeverwallen zoals de Noordzeekust en riviermondingen als de Middelsee of Boorne, Zwin en IJzer neergezet. In het noorden van Fryslân waren het vooral de cisterciënzers, de Schieringers en de Premonstratenzers. De Premonstratenzers was de kloosterorde die de heilige Norbertus van Xanten in 1121  stichtte in het Franse Premontré. Voor deze orde  waren het beschouwende en het actieve leven ondeelbaar, zoals het aanwinnen van nieuw land voor de veeteelt, zielzorg en onderricht. Al in 1163 stichtten zij het klooster Mariëngaarde (afb. 2) en later, in 1182, als tweede locatie ook klooster Lidlum bij Oosterbierum.  Wat hebben de monniken gedaan voor Billând?Volgens de eigen beschrijving van de werkzaamheden van de premonstratenzers, de Monastica, vormden de kloosters zelf een waterschap. Hun monniken hielden zich bezig met het afdammen van getij-kreken, het inpolderen van buitendijkse gebieden en Middelsee . De lekenbroeders waren al gauw druk in de weer met het bedijken van nieuw opgebild land met zomerdijken langs de kwelderranden. Dit om hun vee te beschermen tegen de ergste hoogwaterstanden in de zomer. Siardus, de vijfde abt (afb. 3) hield zich ook bezig met dijkenbouw en is mede daarom heilig verklaard. Prof. Hans Mol van de Fryske Akademy schreef in 1991 over middeleeuwse kloosters en dijkbouw in Fryslân: “Deze hypothese van Wilfried Ehbrecht klinkt aannemelijk, maar het probleem is dat ze niet door betrouwbare bronnen wordt ondersteund. Gelukkig heb ik een aantal belangrijke bronnen in Tongerlo gevonden. De Monniken hebben de Monnikendijk, later Oudebildtdijk geheten, direct na de storm van 1196 doorgetrokken over de rivier de Burdine, die daardoor werd afgedamd. Deze dam lag tussen Nij Altoenae en de Koude weg ter hoogte van nu maatsch. Teun de Jong. Om de grote stukken Billând naar het westen toe te bereiken en te beschermen, werd de dam aangesloten op de zomerdijk richting Lidlum. De monniken moesten deze zomerdijk telkens weer repareren en verleggen,  met name na de stormen van 1219 en 1287. De 450 morgen Monninkenland Dit lang gezochte monnikenland  lag aan de westkant van de Ouwe Rijd. Ik heb door het verder bestuderen van de beschrijving van de ligging van dit land stap voor stap kunnen aantonen dat dit monnikenland ten Zuiden van de Oudebildtdijk lag, tussen Ouwe-Syl en Dijkshoek (afb. 4) Op en nabij dit monnikenland zijn in loop van tijd een uithof met kalkovens en tichelwerk bij de Oude Rijd door de premonstratenzer monniken gesticht.         

Boerderijen op 't Bildt InleidingDe helft van het profiel van de ontworpen Oudebildtdijk lag er in 1505  al in de vorm van een steeds verhoogde zomerdijk op een brede kwelderwal. Deze werd tussen 1505 en 1508 nog één keer opgehoogd. Tien boerderijen van vóór 1505 In afb. 2 geef ik aan wat er vanaf de negende eeuw  met de Oudebildtdijk is gebeurd. De brede kwelderwal-zwart als basis, de verhoogde zomerdijk van vóór 1505, de verhoogde dijk van 1505 -groen en de situatie direct na de verkaveling in 1509. Met het huidige dwarsprofiel kun je terug redeneren hoe de Oudebildtdijk en de vaarten aan weerskanten er toen bij lagen. Uiteraard is de dijk in die meer dan 500 jaar stevig ingeklonken (van 4.41+ naar 3.30 + NAP- paars) Aan weerskanten zijn vaarten gegraven, die duidelijk zichtbaar zijn op de kaart van Jan Jansz Coster uit 1571. Met de klei uit de gegraven vaarten werd de dijk opgehoogd. De vaart aan de Noordkant is vóór 1547 gegraven, want daarna zijn de oppervlakten van de kavels op het Nij Bildt steeds gemeten en ongewijzigd. De geplande kwelsloot ten Zuiden van de Oudebildtdijk is vervangen door de veel bredere en diepere vaart die ver zuidwaarts uitdijt.  Zover zelfs, dat daardoor een aantal boerderijen in het water zouden komen te staan. Daar werd de vaart in elk geval vóór 1527 gegraven, want langs de vaart hebben vanaf dat jaar de kavels altijd dezelfde oppervlakte gehouden.  De oppervlakte van de kavels langs de zuidzijde van de Oudebildtdijk veranderde niet. De totale oppervlakte van het Oud-Bildt veranderde niet tussen 1509 en 1527. De vaart was al in 1509 op z’n breedst en moest om de al aanwezige boerderijen worden gelegd. De aanwezige boerderijen dateren dus van vóór 1505, want daarna werd de vaart aan de zuidzijde breder. Ik heb minstens tien boerderijen gevonden die daar vóór 1505 hebben gestaan. De Oudebildtdijk was al stevig ingeklonken en de al aanwezige sloot kon breder en dieper worden uitgegraven zonder verlies aan stabiliteit van de Oudebildtdijk. KloosterschurenDe boerderijen zijn op de kaart van 1571 te herkennen als kloosterschuur een type, dat dateert van vóór 1505 en werd gebouwd en gebruikt door de kloostermeiers, boeren in dienst van de abdijen rond Billând. De meeste boerderijen hebben niet de vorm van een langhuis, maar lijken meer op de het boerderijtype kloosterschuur gezien de verhouding tussen de hoogte van de zijmuur en dak van de schuur.( Zie afbeelding 3.) Studie van 23 boerderijen Ik heb 23 interessante boerderijen nader bestudeerd. Hiervan hadden negentien boerderijen een trapgevel op de kaart van 1570, negen langs de Burdine en negen langs de Monnikendijk en met het grondoppervlak in de vorm van de “Bildtse” winkelhaak, een twaalftal staan op een terp en drie op een natuurlijke hoogte. In de 11e en 12e eeuw, kunnen hier op ’t Bildt schuren op woon- huisterpen hebben gestaan. Deze waren zeer waarschijnlijk van het type: Peelo Hovinge 72 ,  1-beukig met de afmetingen: ca. 6,5x36 meter afb. 4.  Gezien de periode van het voorkomen van dit boerderijtype, mogelijke bewoners, gebruik (veestal), vorm en afmetingen kan dit de basis zijn geweest van de in Friesland (incl. ’t Bildt) voorkomende boerderijen van het type kop-hals-romp en winkelhaak. (hoofdzakelijk op ’t Bildt) Hiervan is de breedte van de schuur namelijk nog steeds precies het drievoudige van de breedte van genoemde basistype, namelijk 20 m en de lengte van die schuren wijkt niet veel af van 36m. 

Boerderijen op ’t Bildt (2)  Sytse KeizerGebouwen, boerderijen vanuit en voor het landschapVorig jaar, 24 juli 2024 schreef ik hier in de Bildt.nu mijn eerste artikel over dit onderwerp. Ik pak de draad nu weer op over de ontwikkeling van de boerderijen op Billând en ’t Bildt over 1000 na Chr. tot nu. Gedurende ongeveer 500 jaar (58 v Chr.- 5e eeuw) was West-Europa een deel van het Romeinse Rijk. Ik heb nog sporen van de Romeinen op ’t Bildt teruggevonden. In de 5e eeuw kregen de Franken steeds meer invloed in West-Europa en na 734 na Chr. ook op ’t Billând en omgeving toen ze de Friezen versloegen op de Burdine bij Akkrum. Al in die 8e eeuw kon de lokale adel steeds meer zelfstandiger opereren. Zij legden hier toen in de 8e en 9e eeuw woonterpen aan verspreid over de oeverwallen van de Burdine, rivier de Ried, natuurlijke kwelderwallen en zomerdijk Ouwe-Dyk langs de noordkant van Billând. (afbeelding 2.) Hier werden woningen, boerderijen en burchten op gebouwd. Burchten in de vorm van Ringwalburchten, verdedigbare stinsen en uithoven dienden als woning/boerderij, als militaire vesting, maar ook als bestuurlijk centrum. De ringwalburcht ten Zuidoosten van St.-Annaparochie moest bescherming geven bij onraad (Vikingen) In de 10e  eeuw woedden er oorlogen tussen de adellijke families en zij vroegen de geestelijken om hulp om de leefomgeving verder in cultuur te brengen. In de 11e en 13e eeuw kregen de territoria vaste vorm als autonome sociaal-politieke structuren. De burchten werden ook de basis voor het verder ontginnen van hun territorium door bv. de aanleg en ophogen van zomerdijken (eind 9e eeuw-1500) , graven van kanalen, nieuwe waterwegen. De Burdine werd rond 1200 afgedamd. In Afbeelding 1: Winkelhaakboerderij de Bontemantel ten westen van St.-Annaparochie, ca. 1000 jaar eerder ’n woonterp met woningen en boerderij op de oeverwal van de Burdine., rechtsboven het gebouw in 1571, ook met de woning met trapgevel haaks op de schuur.                                 

Boerderijen op ’t Billând en ’t Bildt (3)Sytse KeizerBildtse winkelhaakboerderij Het jaar 1519 is van belang, toen twee “Hooge Wieren” werden genoemd in de beschrijving van de 450 morgen monnikenland. Het zijn de 2 stinsen, die daar in de Westhoek al eerder vóór het verder ophogen van de Oudebildtdijk in 1505 stonden. Ze zijn nog duidelijk te zien op de kaart van Jan Jansz Coster (1571) als een groot gebouw in de vorm van een winkelhaak met een trapgevel. Dit type gebouw was daar in de 15e eeuw ook door de geestelijken op het Oudland neergezet. zie afbeelding 2. Het typische Bildtse winkelhaaktype komt nog veel voor in de Oost- en Westhoek , dit kan zijn bepaald, beïnvloed door deze stinsen.(afbeelding 3)De monniken bouwden al stinsen en schuren vanaf de 12e eeuw in de buurt van hun abdijen. Deze stinsen waren voorzien van torens, grachten, poorten, valbrug en hadden een verdedigende functie. Verder fungeerden deze bolwerken ook als agrarische bedrijf ten tijde van vrede. De stinsen zijn verwoest, afgebroken of veranderd van functie. (voorlopig nog drie teruggevonden).Ik heb in totaal 19 van dergelijke gebouwen op genoemde kaart gevonden, stinsen, uithoven met haakse trapgevel van de monniken. Nader onderzoek geeft aan dat er een 15-tal hiervan op woonterpen stonden, die daar al veel eerder (in elk geval ca 1000 na Chr.) waren aangelegd of ontstaan. Het verschil in hoogte tussen de zeespiegel en het hogere maaiveld maakte dat mogelijk. Maar wanneer en hoe zijn deze terpen dan ontstaan? Afbeelding 1. laat het verloop zien van de hoogte van de zeespiegel door de eeuwen heen hier langs de kust van Billand met de transgressie- en regressielijn. De permanente stijging van de zeespiegel is de zogenaamde transgressie, bij het dalen ervan spreekt men van regressie. Verder is aangegeven, hoe de natuur, bewoners de horizon en de verschillende “woonlagen” hebben gevormd. De schuren, moesten daar blijven op de woonterp voor het onderdak brengen van o.a. het vee. 

Tussen 1500 voor Chr. en 1505 na het begin van de jaartelling ontstond Billând  in het getijdebekken van de Boorne. Jarenlang onderzoek maakte duidelijk hoe in deze periode de bewoners omgingen met de natuurlijke omstandigheden. In Noord Nederland zijn drie afzonderlijke pleistocene getijdenbekken onderscheiden: het Boornebekken, het Hunzebekken en het Fivelbekken. Het gebied van de regio ‘t Bildt vindt zijn oorsprong in 1505 na Chr. wanneer de bestaande defensieve zomerdijk,de Monnikendijk wordt opgehoogd tot een meer robuuste offensieve zeewering en vanaf dat moment de naam Oudebildtdijk zal dragen. Het landschap, wat daarvoor vanaf 1500 voor Chr. is ontwikkeld heeft van mij de naam Billând gekregen. De aanwezigheid van veen bepaalt grotendeels het cultuurlandschap van Noord-Nederland, . Het veen was niet meer aanwezig tijdens het ontstaan van Billând, maar de ontginning van veen landinwaarts heeft wel invloed gehad op de ontwikkeling van het landschap. Het getijdebekken van de Boorne is gevormd door dit natuurlijk mechanisme vanaf zee. Boeren vestigden zich op de oeverwallen van de Boorne en beschermden het gebied tegen de zee met de aanleg van zomerdijken, ook op bestaande kwelderwallen.   Geen grootschalige veenontginningen met langdurige bodemdaling en komberging. De gevolgen van de veenontginningen ver buiten Billând, landinwaarts waren uitsluitend kort merkbaar tussen 200 en 450 na Chr. toen de Middelsee zich voor de eerste keer manifesteerde door wateroverlast vanuit de landinwaartse veenontginningen .       De Middelsee liet zich ook tussen 838 en 920 na Chr. gedurende langere tijd zien.  De Middelsee was verder alleen een korte tijd aanwezig na een forse dijkdoorbraak.  De naam Burdine en Boorne worden gehanteerd. Beide hebben ze dezelfde betekenis van ‘insnijding’.  De basis van Billând en ‘t Bildt is gevormd door het verder opbillen van het land op de al aanwezige holocene zandlaag.  De aldus gevormde woon- en werklagen ‘volgen’ als het ware de schommelingen van de transgressie – en regressielijn van de zee, de brenger van het nieuwe land.  Zie verder de uitgebreide versie of mijn boek vanaf 19 november as.                                                                                                      

Ik zal u vertellen, hoe ‘t Bildt in kaart gebracht is oftewel over de Cartografie van ‘t Bildt.  Ik heb een overzicht gemaakt van kaarten, waarop ‘t Billând en ‘t Bildt zijn afgebeeld. Hierbij zijn ook een aantal, waarbij zij onderdeel van een groter geheel er omheen, o.a. van Fryslân. Tot op dit moment heb ik zo’n 100 kaarten weten te vinden.  De oudste kaart van ‘t Bildt. (afb. 2)  ca. 1504 De oudste kaart van het Bildt wordt toegeschreven aan een generaal van Hertog George van Saksen, Vitus von Drachsdorff. die door hem op de achterkant van de kaart “Abriss Stadt Groning” was geschetst. De precieze datering is nog niet bekend. De kaart is niet uitsluitend een ontwerp maar een weergave van de werkelijke situatie op het moment van het maken ervan, als je rekening houdt met mijn bevindingen. Bijvoorbeeld de Oudebildtdijk was geen afsluitdijk, maar eerst een 'n kwelderwal/zomerdijk en de Middelweg was ook een zomerdijk. Beide zijn hier als de twee bovenste horizontale lijnen duidelijk ingetekend. Ook is de al aanwezige waterweg: Holle Rijd (restant Sitkens Rijdt) en Blikfaart duidelijk te zien. Kijk nu naar de bijgevoegde afbeelding, mijn bewerking, vertaling van de eerste kaart naar de toestand, afmetingen en verhoudingen van nu anno 2022. (incl. de ook door Drachsdorff beschreven dorpen.) De latere Klaine Blikfaart , was dus toen nog verbonden met de Holle Rijd en de rest van deze waterweg is verder doorgetrokken richting Stiens. De andere gebogen lijn is fout getrokken, gezien de dubbele dwarslijntjes hierop. De 7 wegen van Noord naar Zuid, van links naar rechts zijn: Westerdyk, Holle Rijd, Súdderdyk/kadal, Kouwe Weg, Noorderdyk, Súdderweg, Langhústerweg en Attesweg. Deze waren toen waarschijnlijk nog geen brede, meer verharde wegen en zijn toen wel ingetekend. Met het tekenen van deze wegen van Noord-Zuid, is er automatisch de basis gelegd van de verkaveling van 't Oud-Bildt in 8 hoofdstroken, van Dijkshoek tot de Oostrand van Oud Monniken Bildt. Deze zijn ook terug te zien op de gekleurde kaart van Schotanus en op 't BildtGIS.Ik kom hier nog op terug in het venster over de verkaveling van het Bildt.

Op een plakkaat van 9 november 1546 werd al verkondigd: Jagen op ‘t Bildt was aan iedereen verboden: Dat was een vorstelijk recht, gereserveerd voor den Keizer of zijn vertegenwoordiger, den Stadhouder. Jaren later in 1579 kwam ‘t Bildt onder het gezag van de provincie Fryslân en kwam ook het jachtrecht naar de Staten. Toen werd er ook al gestroopt en moest een ordonnantie op de Jagt (16 mei 1591) dit voorkomen. Stadhouder Graaf Willem Lodewijk (Us Heit) en “zij die verlof kregen” mochten alleen op wild jagen. Op 15 maart 1650 werd ook besloten, dat op de grenzen van ‘t Bildt 9 palen zouden worden geplaatst, “die alzoo de grenzen van Stadhouderlijk jachtterrein zouden aangeven. Deze “limytpalen” stonden op die plaatsen waar toen “een weg uit het Bildt de omliggende Groene – en Hoogedijk bereikte” (zie gele ballonnetjes in de afbeelding hierboven) Het waren „Mooie palen", n.l. keurig geverfd en met het wapen van, Nassau voorzien, met het opschrift: „Stadhouders Vrije Jagt". De 18e Jan. 1651 werd ordonnantie geslagen op Pieter Michels, mr. schilder binnen Leeuwarden “wegens het schilderen van 9 Limijtpalen van Sijn Excellentie Jacht opter Bildt, en goudt daertoe gebruyckt". Op de kaart van D. Bern/Schotanus a Steringa van 1718 zijn er 11 palen afgebeeld (rode ballonnetjes) en aangegeven met de tekst: “Erf-Stadhouders Vrije Jagt Paal.”   Uit de annalen is bekend, dat de palen regelmatig werden onderhouden tussen 1651 – 1793. Maar in 1795 werden ze in één keer verwijderd tijdens de Franse revolutie (zonder gele hesjes) samen met andere tekenen van uiterlijk vertoon van de heersende macht, zoals wapens en titels onder het credo Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap. De palen werden ook gezien als „teekenen van eene verfoeyelijke dwingelandij". Inmiddels was er ook een jachthuis gebouwd, waarin de jachtopzieners woonden (1711-1801) De overgebleven ingebouwde meijerswoning daar is in 1801 tot boerderij verbouwd. Deze is inmiddels ook alweer verdwenen, alleen de overgebleven bomen, die eromheen stonden aan het laantje in ’t Bos geven met de nieuwe straatnaam “Stadfhoudersweg” nog een herinnering aan de jacht op ‘t Bildt. Op initiatief van Bildt-historicus Aldert Cuperus besloot de gemeenteraad van het Bildt op 7e december 2017, dat er 10 extra mooie palen op door hen aangewezen plaatsen moesten worden geslagen voor het beschermen van ’t Bildt. (op Mooie paal stond er al eentje, dus totaal 11). Zie verder het BILDTGIS - kartografy 't Bildt via de site www.sytsekeizer.nl en de uitgebreide versie hieronder. Sytse Keizer

“Tot 1540 verhuurde de Graaf van Buren het Nij Bildt ”te zijnen proffijte” , na zijn dood in 1540 werd het verhuurd.”  (Bildtrekeningen) In juni 1545 was een der Heren van de Rekenkamer van Holland op bevel van de landvoogdes Maria van Hongarije en van de Raad van Financiën, naar Friesland gereisd “omme te weten off ’t Buytenbilt dijckbaer is” dit te doen meten en opnieuw te verhuren. “ (Sannes I) Hiervoor werd de bekende landmeter en kaarttekenaar Jacob Heeres aangesteld om het Buytenbilt te meten. Op de kaart van 1545 is duidelijk de verkaveling en de zomerdijk (later Nieuwe Bildtdijk) te zien. Twee jaar later in 1547 zijn de oppervlakten van de 53 kavels al gemeten en in ieder geval tot 1638 nauwelijks veranderd, dus ook zelfs niet door de Allerheiligenvloed van 1570. Dit is af te leiden uit de Bildtrekeningen zijn:1547/48, 1554/55, 1566/67, 1574/75,1629/1630 en 1638. Hier was zoals ook bij de Oudebildtdijk al ver voor de definitieve verhoging van de Nieuwe Bildtdijk in 1600 het opgebilde en ook door de monniken ontgonnen land ingepolderd. In 1556 (Sannes I-blz. 72) werd er weer een poging gedaan een groot stuk Nieuw Bildtland op de zee te winnen. Ook hiervoor werd een kaart gemaakt, deze keer het ontwerp met een nieuwe dijk en een 43-tal kavels veel verder noordwaarts. Dit plan kwam niet tot uitvoering door onlusten, (o.a. de beeldenstorm van 1566) die uiteindelijk zouden leiden tot de tachtigjarige oorlog. Ik heb verloren grond van het Nieuw Bildt op mijn BildtGIS berekend door vergelijking van de toen in 1556 geplande hoeveelheid grond met de uiteindelijk beschermde gewonnen grond tot aan de Deltadijk nu. Ik kwam tot 1200 ha., gelijk aan 1304 morgen. (Zie afbeelding) Daarnaast is in de langere versie hieronder ook het verschil tussen die geplande grond in 1556 en de overgebleven grond na de Allerheiligenvloed 1570 bepaald. Ondertussen was men wel in 1542 begonnen met het aanleggen van “duyckelhoofden” , strandhoofden, die bescherming moesten bieden tegen aanslagen op de kust en om aanslibbing te bevorderen. Dat kun je vinden in het venster "Strandhoofden redden 't Bildt" Sytse Keizer

Zestien Strandhoofden redden ’t Bildt in 1570 Twee jaar na het uitbreken van de tachtigjarige oorlog in 1570 viel de Allerheiligenvloed ’t Bildt aan. Strandhoofden hadden nog veel nieuwe aanwas van grond weten te behouden. Kaart Jan Jansz Coster 1571Dit wordt duidelijk geïllustreerd door de kaart die Jan Jansz Coster na deze stormvloed  maakte.  Daarop vechten de Geuzen in bootjes langs de kust tegen de Spanjaarden en staan de 16 strandhoofden van West naar Oost afgebeeld. In 1638 is het 17e strandhoofd bij Nije-Syl aangelegd in zee. Zestien strandhoofden Al in 1542 was men begonnen met de aanleg van de strandhoofden. De techniek voor de aanleg  stamde uit  het Zeeuwse Yerseke,. Ook toen, meer dan 300 jaar na het definitief sluiten van het estuarium van de Middelsee in 1200 (Billând, 2022), werd er nog bij vloed slibrijk water aangevoerd aan de kust van ’t Bildt. De basis voor het aanslibben, opbillen van de kust hier, was dat het water zo lang mogelijk rustig is, zodat het slib kan bezinken en dat bij eb het water zonder hoge stroomsnelheden weer uit kan stromen, dus zonder het zojuist bezonken slib weer op te woelen. Het is dus van belang een gebied te maken met alleen in- en uitstromend water, en geen doorgaande getijstroom, en het gebied zoveel mogelijk te beschermen tegen inkomende golven die extra opwoeling geven. Dit kan door het bouwen van dwarsdammen langs de kust, die steeds werden verlengd richting zee. Zo is al in de 16e eeuw een primitieve aanzet gegeven met deze zestien strandhoofden. Stevige zandrug De samengestelde bodemkaart onderin afb.1 laat duidelijk de verdeling van de verschillende afzettingen zien tussen de paarsgekleurde strandhoofden. De gronden met de meeste klei (groen) liggen verder landinwaarts. De zwaardere  zandkorreltjes bezinken namelijk sneller.  Samen met andere metingen is de oorspronkelijke locatie, van de strandhoofden te reconstrueren. Door de strandhoofden kon er namelijk een meer stevige zandrug (rood/geel) ontstaan langs de uiterste rand hiervan. Die ligt daar nog steeds, vermengd met klei, waarop veel boerderijen zijn gevestigd. Dit vanwege de gunstige ligging op zo’n stevig fundament. In elk geval hebben de strandhoofden een belangrijke rol gespeeld voor de verdediging tegen de zee tijdens de Allerheiligenvloed en andere stormvloeden tot de Pôldyk daar werd aangelegd en verhoogd Bij zo’n stormvloed is het water hoger en treed afslag op van de zandrug. Zo beschermt hij zichzelf, want door het afslagproces wordt het voorland ondieper en neemt de golfaanval op de kust af. Twee andere functies strandhoofden  Aan de Westkant van Zwarte Haan hebben de langere strandhoofden meer gefungeerd als golfbreker, terwijl aan de Oostkant de hogere zandrug genoeg weerstand bood daar tegen het gevaar van afslag. De zandrug is hoofdwaarschijnlijk wel een goede basis geweest voor de latere aanleg van de (rijzen-) dammetjes zeewaarts, haaks op de kust. Alleen het meest westelijke strandhoofd, het Statenhoofd, ligt daar nog steeds voor de kust als een trouwe herinnering aan deze tijd. Met dank aan Prof. Henk Jan Verhagen, TU Delft,  en Leendert Ferwerda.

Bij het maken van een landschapsbiografie kan de toponymie ofwel de bestudering van veldnameneen belangrijk onderdeel zijn. Vorige bewoners van ’t Bildt, ook van Billând, hebben boereplaatsen, wateren en velden een naam gegeven en nooit zonder reden.Ik ga hier in op het belang van deze veldnamen bij een onderzoek.Ouwe-SylDe namen kunnen een verschillende oorspronghebben. Een eigennaam, als in Attesweg, eengebeurtenis (de Krimoorlog) of de eigenschappenof het gebruik van een locatie, met als voorbeelden Walburg, Valbrug of Voorste en Achterste balkje.In mijn publicaties heb ik al veel van deze veldnamenof toponiemen gebruikt. Bij het onderzoeknaar de vroegere Ringwalburcht ten zuidoostenvan St.-Annaparochie, heb ik maar liefsteen negental namen gebruikt als aanwijzingen.De afgelopen jaren zijn er al meer dan duizendveldnamen op ’t Bildt verzameld en op een rijtjegezet. Ik volsta hier met een tweetal voorbeelden,het Zilvermeer en de (eenden)Kooi, beidein ‘t noorden van ‘t Bildt.Het is denkbaar dat de veldnaam Zilvermeer(afbeeldingen 1 en 2) ontleend is aan een restantvan de ingang van de waterweg, in het verlengdevan de Holle Rijdt en iemand heeft dit de naam gegeven van Zilvermeer uit de titel van het boek De schat in het Zilvermeer van schrijver Karl May met zijn prairiehelden Winnetou en Old Shatterhand.Het tweede voorbeeld is de veldnaam De Kooi (afbeeldingen 3 en 4). Deze eendenkooi vondik voor collega Gerard Mast vlakbij Stad Niks. Ik werd hiervoor bedankt met het volgende mailtje. ’Hast my hielendal oertsjûge. Geweldich dizze fynst! No hawwe wy de koai fan Dirck Jansz te plak. De oplossing sit dus yn de fjildnamme De Kooi. Kinst ek de bûtengrins fan de‘kooij cavel’ oanjaan op in kaartsje fan 1832? It giet om de bûtengrins fan de 20ste kavel.Dêr soe dyn koai binnen falle moatte. Dy kavel is 28 morgen grut. It wurd ‘kooij cavel’ wurdt neamd yn de proklamaasje út 1696 en yn 1711 as ‘coycavel’.De oplettende lezer ziet dat er ondertussen alweer meer veldnamen zijn genoemd in mijn tekst.

De Bildtse Bank sat in St.-Anne en had filialen en/of sittingsdagen in St.-Jabik, Froubuurt, op Ouwe-Syl en Nij Altoena. De bank is opricht in 1899 met as naam “Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank St. Annaparochie.” In 1911 waar ’t nije bankgebou klaar. Dat ston an ’e Warmoesstraat 41. ’t “Groene Kruis” kwam bij de bank in. De baide namen, fan bank en groene krús, stonnen op ’e gevel. De gevel staat d’r nag maar de namen en ’t krús binne d’r niet meer. Op 21 desimber worde ’t nije bankgebou an ’e Westerdyk in gebrúk nommen. Dat waar delset op ’t terrain der’t eerst ’t huus “Villa Nova” fan burgemeester Kuperus ston. Deur de jaren hine is de naam fan ’e bank ferskaidne keren ferânderd. Dat kwam omdat ’e bank tegaar met ’e Friesland Bank (Súvvelbank) begon te werken en dêr úteandlik helendal in opnommen is. De bank het altyd ’n fooranstaand plak had in ’e gemeente “het Bildt”, in ’n gemeenskap der’t mînsen nander en nanders bedriif konnen. De bank waar d’r foor de mînsen út ’e buurt en de metwerkers wisten wie’t de mînsen achter de bedriven waren. De sfeer waar gemoedlik en d’r waar fertrouwen in ’t doen fan saken. D’r waren fansels regels, maar dêr konnen je wel ’s omhine. Je wisten ommers wie’t de klanten waren, harde werkers of liever loi as moe? Dat kon ’t ferskil make at je wel of niet ’n liening kregen. Geregeldweg worde ’n liening op “goed gefoel” goedkeurd, ok al kon dat niet neffens de regels. Ok de openingstiden waren niet hailig. Bútten kantoortiden kwam d’r ok wel ’s een “achterom” om sinten te halen, omdat die op dat stoit norig waren. Je kinne ’t je in ’e tunworige tiid niet meer indinke, maar in ’t eerstan worden soms kaptalen metnommen op ’e fyts of achter in ’e auto. De wereld ferânderde. De bank waar selsstannig maar klain. Dêrdeur waar ’t niet altyd mooglik ’n liening te geven. “De Vlaswiek” befoorbeeld froeg om ’n liening met fijf nullen. De liening worde ferskaft met ândere frije banken út ’e buurt. Doe’t “De Vlaswiek” later nag ’n liening norig waar fan fier miljoen gulden waar dat niet rônd te krijen met ’e ândere frije banken. D’r waar al ’n bând met ’e Friesland Bank (doe nag “Zuivelbank”) en in 1969 kwam d’r samenwerking, in ’e Luwter Krant andoid as fúzzy. Waar dat ’t begin fan ’t eand fan ’e Bildtse Bank? Ja, aigenlik al. De infloed fan ’e Friesland Bank worde starigysan groater. Lienings geve en personeelsbelaid útfoere worde deur hur deen. D’r kwammen “freemden” in ’e huus. Ok de automatisering speulde met en ’e Bildtse Bank most metdoen. Jarenlang had dat opkeerd worre kinnen, maar nou niet meer. De “doadsteek” waar in 1993. Op 1 jannewary dat jaar gong d’r ’n nije wet in: de “Wet Toezicht Kredietwezen.” De Bildtse Bank kon niet an die wet foldoen. Nagal wat fergaderings met dêrin ’t norige harsensskrâben feerder waar de konklúzzy dat ’e Bildtse Bank folledig overgaan sou na de Friesland Bank. Formeel dan, want d’r waar ôfpraat dat ’e naam Bildtse Bank op ’e kantoren staan bleef. Dos wou de Friesland Bank fan ’e naam ôf, maar dat het ’t stichtingsbestuur fan Bildtse Belangen kere kinnen tot ’e Friesland Bank in 2012 overnommen worde deur de Rabobank en ’t lêste kantoor, dat in St.-Anne, dicht gong. De Bildtse Bank had ’n belangrike soasjale funksy op ’t Bildt met ’t finansjeel steunen fan maatskaplike inisjativen en eveneminten. Deuze funksy gong na de overname na “Stichting Bildtse Belangen (SBB).” In 2017 wort ’t boek “De Bildtse Bank – het eigenaardige vertrouwen”, skreven deur Douwe Zwart, útgeven. Dut boek is d’r kommen op inisjatyf fan SBB. In ’t boek staan tien korte ferhalen fan Roel de Vries. Hij fertelt op syn aigen menier dingen die’t-y in ’e feertig jaar dat-y bij de bank werkte, beleefd het. Gitte Brugman het praten met oud-werknimmers en hur femily, mînsen fan ’t bestuur en klanten. Ferslagen dêrfan staan ok in ’t boek. Dut boek kinne je omskrive as ’t standaardwerk fan ’e geskidenis fan ’e Bildtse Bank. ’t Is ’n anrader dut neskierige boek te lezen. Tiidlyn - 1899 oprichting “Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank St. Annaparochie.” - 1911 naamswiziging in “Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank Het Bildt.” - 1929 splitsing in foorskot- en spaarbank (om technise reden). - De foorskotbank gaat feerder as “Coöperatieve Voorschotbank Het Bildt.” - De spaarbank gaat feerder as “Stichting Spaarbank Het Bildt.” - 1969 jaar fan ’e “fúzzy.” - De foorskotbank gaat op in ’e Friesland Bank. - De spaarbank gaat feerder as “Coöperatieve Spaarbank Het Bildt.” - 1993 Ok de spaarbank gaat op in ’e Friesland Bank. Bronnen - Bovennoemd boek. - Artikel Bildtse Post: “Bedrijven met een verhaal.” - Argyf Stichting Bildts Aigene.

De veranderende Oudebildtdijk InleidingDe bedding van de laatste Burdines is tussen ca. 1200 en 1260 meerdere malen afgedamd in de toen Monnikendijk. Het was een zwak gedeelte daar tussen de Noorderweg en Koude Weg. (afb. 1 en afb. 2). Deze Monnikendijk die tussen 1505 en 1508 voor de laatste keer werd opgehoogd, bestaat uit twee gedeelten: de latere Armendijk en Oudebildtdijk (afb. 2). De Oudebildtdijk beschermt een groot gedeelte van het Oud-Bildt en is zo genoemd toen de verhoogde zomerdijk ten noorden hiervan de naam Nieuwebildtdijk kreeg. Die dijk ligt om het Nieuw-Bildt. De Armendijk "omarmt" het laatste stukje Oud-Bildt. In het bestek van 1505 stond voor de lengte van deze Bildtdijk 4000 roeden. De totale lengte van de Oudebildtdijk en Armendijk is 14 km en 250 m. Er wordt beweerd, dat de Bildtdijk (Armendijk en Oudebildtdijk) als een soort afsluitdijk in 1505 door de Middelsee is aangelegd. Mijn onderzoek toont aan dat dat een mythe is. Ik heb veertien bewijzen gevonden die dit verder onderbouwen. Hier noem ik de eerste vier. Bewijs 1 De basis van de Oudebildtdijk wordt gevormd door een kwelderwal. (afb. 3) Die is steeds verhoogd. Hij functioneerde als zomerdijk. In de winter zorgden hoogwater en stormen voor overstromingen. 's Zomers bood hij voldoende bescherming tegen de zee en liet men het vee grazen op het nieuwe Billând. Bewijs 2: “Dat er een weg vanaf de Noorderdijk naar het westen moet zijn aangelegd en wellicht de grondslag is geweest van de latere bedijking door de pachters in 1505-1508.” Dit is mede uitgevoerd door de kloosterlingen van Mariëngaarde en Lidlum, die zich daar midden 12e eeuw strategisch aan weerszijden van de Middelsee vestigden. De geschiedkundige Van der Wal schreef aan het einde van de negentiende eeuw: ” De weg werd verhoogd voor beschutting van het land bij gewone zomervloeden en diende ook voor het vervoer van het weidvee”. Bewijs 3  Dit zijn de sporen van leven, langs de zomerdijk in en om Oudebildtzijl. Deze sporen zijn nog terug te zien aan de hand van een complex van een Haven/sluis uithof, kalkovens en tichelwerk van de 13e eeuw. Ik kom daar nog op terug.  Bewijs 4 Hypothese van Ehbrecht. ‘De Friese elite moet ze hier binnengehaald hebben’ ,de monniken van Mariëngaarde en Lidlum, voor het aanleggen van zomerdijken, afdammen van geulen en stichten van waterschappen bij gebrek aan centraal bestuur. (zie Bildtse tijden, Monniken op Billând 7 aug. 2024.)Dat de Oudebildtdijk vaak is veranderd wordt ook in het vervolg aangegeven. Bron: Sytse Keizer,2022, Billând.www.sytsekeizer.nl

De veranderende Oudebildtdijk (2) Kort na de storm van 1196 werd de Burdine afgedamd en was er geen getijbeweging meer in de uiterwaarden van de Burdine. Dit is achteraf te concluderen na een grondige studie. (inclusief de meeste bepalende stormen voor Billând van de 12e-16e eeuw) Bewijs 5:De strook van lichte zavel langs de Zuidkant van de Oudebildtdijk vormt de blauwdruk van de aanwezigheid (ver vóór 1505) van de Monnikendijk, later na 1508 de Oudebildtdijk. De uitgangen en de karakteristieken van de Oudebildtdijk en de Armendijk Om een goed beeld te krijgen hoe de Oudebildtdijk en de Armendijk zijn veranderd, worden deze dijken in vier karakteristieke dijkvakken ingedeeld ook aan de hand van de aanwezigheid en positie van de uitgangen: I     Buiten de uitgangen, II     De dam in bedding van de uitgang Burdine 800-1260III     Bedding uitgang Sitkens Rijd/Holle Rijd 800-1287-1450. IV     Armendyk. De vier uitgangen en de bodemkaart van de OudebildtdijkHet is nuttig en interessant de uitgangen van Billând te vergelijken met de bodemkaart. (Afb 1)Hierop zijn niet alleen de sporen van dijkdoorbraken in de vorm van verleggingen om de wielen langs de dijk te onderscheiden, maar ook in de strook van lichte zavel langs de Zuidkant van de Oudebildtdijk (donkergeel). De twee verschillende (qua richting) klokvormige waaiersporen moeten afkomstig zijn van alleen de toen enige bepalende stormen van 1219 en 1287, na de eerste afsluiting van Billând in ca. 1200. Op de plek waar vroeger de uitgangen lagen is de dijk zwakker. Vooral hier loopt de genoemde strook uit in een waaier. Het water stroomde tussen 1219 en 1260- II, en tussen 1287-1450 -III, door een diepere geul in de verder brede en ondiepe bedding. De lichte zavel in het zeewater had geen kans om te bezinken en werd door de sterkere stroom, verder meegenomen. Aan weerszijden van dat gat in de Oudebildtdijk is lichte zavel die geleidelijk verder van de dijk en van het gat bezonk waar de stroming minder zwakker werd. Dit is kenbaar door de waaiervorm.  De overheersende windrichting tijdens de stormramp van 1287 was Noordwest (twee grotere blauwe pijlen), te herleiden uit de richting van de uitlopen in de vorm van een waaier met de lichte zavel. De richting van de grootste pijl komt overeen met de bekende richting van de hierbij ontstane inham (Dijkshoek) en brede geul de Sitkens Rijdt. (later Holle Rijd en kleine Blikvaart- Blikvaart) De windrichting tijdens de stormramp van 1219 was Noord volgens de andere 4 kleinere blauwe pijlen. Tijdens de Allerheiligenvloed van 1570 is de zee op twee zwakke plekken zeer diep en ver door deze dijk gebroken. Dit is door Jan Jansz Coster op zijn kaart beschreven bij de boerderijen: Claes Stansz, ten oosten van de Holle Rijd met de woorden ‘genz wechg spuelt’ en bij Iantgen Philippus ‘wech gedreven’.  Hier zijn grote diepe wielen ontstaan zonder een spoor van uitwaaierend zand achter te laten. Op de kaart van Jan Jansz Coster zijn er veel doorbraakgaten zichtbaar in de Oudebildtdijk tussen Dijkshoek en Oudebildtzijl. De doorbraken in de rest van de dijk waren niet zo diep door de afnemende kracht van de zee.  De al aanwezige zomerdijk van de Nieuwebildtdijk en het brede stuk oud kwelderland tussen deze dijk en de Oudebildtdijk zorgden hiervoor. Alleen de bovenkant van de Oudebildtdijk was geroerde grond door de laatste ophoging van 1505-1508. De zee heeft daardoor in de rest van dijk, de onderliggende laag niet bereikt en is daar ook niet een spoor van uitwaaierend zand te zien achter de dijkdoorbraak. Er hoefden geen nieuwe stukken dijk om de gaten van de doorbraak van 1570 heen te worden gelegd en het tracé van de Oudebildtdijk bleef in stand. (H. Sannes,1951,Geschiedenis van het Bildt deel I=blz. 81) Omstreeks 1260 slaagden de monniken erin om de Burdine van 800 -1100-1250 na Chr. definitief af te dammen. Het getij bleef daarna buiten het Billând.  Andere bron: Sytse Keizer, 2022, Billând.

De veranderende Oudebildtdijk (3) De helft van de grond van de doorsnede uit het bestek van 1505- Oudebildtdijk lag er toen al en er is extra grond uit de vaarten ter weerszijden aangebracht.’  Afb. 1 Bewerking tekening van de doorsnede van de Oudebildtdijk volgens het bestek 1505- rood, A-B-C-D (Sytse Keizer) Ontwerp en uitvoering OudebildtdijkDe vaart aan de zuidzijde (Ouwe-Dykster faart) was in 1509 al gegraven. (zie Bildtse tijden – Boerderijen op ’t Bildt.) Ook moet de sloot aan de noordzijde al zijn gegraven tussen 1505 en 1508. De hoeveelheid grond van beide hieruit ontbrak in het oorspronkelijke bestek van 1505.  Bewijs 6:Vergelijking van het totaal aan verwerkte grond en de totale inhoud van de dijk uit het bestek van 1505. Wat was de inhoud van de al aanwezige grond van de Oudebildtdijk, voordat deze in 1505 -1508 werd opgehoogd? De berekening hierna is gebaseerd op een dijklengte van een strekkende meter.  Zie afb. 1. Volgens het bestek werd de grond uit de sloot aan de binnenkant (landzijde) van de dijk gebruikt. (1,8 m3 ) Ook moest er een ‘strook grond van vijfentwintig meter breed en zestig cm diep worden ontgraven, elf meter buiten het punt, waar de dijk begon’. Dat is dus 15 m3 grond. De berekening van de totale inhoud aan de hand van de door mij bewerkte doorsnede uit het bestek is: 33,53 m3. Dat betekent, dat er dus al 33,53 - (1,8+15) = 16.73 m3 (= 49,90 %) lag Dit lag er al als zomerdijk, opgebouwd uit een verhoogde kwelderwal (afb. 2) voordat de Oudebildtdijk werd opgehoogd tussen 1505 en 1508.  Mede op grond van mijn andere studies van het Billând kan ik de conclusie trekken, dat deze zomerdijk er al lag vanaf de 9e eeuw en Billând in ca. 1200 na het afdammen van de Burdine, voor het eerst was ingepolderd. Die dijk is steeds opgehoogd. De zeedijk heeft hem ontwikkeld van een kwelderwal, een laag zomerdijkje tot een toen volwaardige offensieve dijk na de verhoging tussen 1505 en 1508. De dijk is dus heel veel veranderd in vorm, hoogte en functie.In afb.2 is de totale ontwikkeling van de Oudebildtdijk van de 9e eeuw tot nu 2024 uitgebeeld. We beschouwen hier de  dwarsdoorsnede, die met de Algemene Hoogtebestand Nederland (AHN) is genomen in de Oudebildtdijk tegenover nr. 80. 

De veranderende Oudebildtdijk (4) In dit vierde deel  van deze vervolgserie pakken we de draad op met het zevende  tm. het elfde bewijs voor het bestaan van de Oudebildtdijk vóór 1505, toen nog Monnickendijck   Bewijs 7 Zeer goede bouwlanden. In het boek ‘Een Uytland geheheten Bil’ (Leendert Ferwerda, 2005) blz. 20, staat: na 1505- 1508 SK “Alle zynze zeer goed tot Bouwlanden niet alleen, maar ook tot zeer voedzame Weilanden”. Na 1508 is dus al land op het Oud-Bildt geschikt voor de landbouw en veeteelt! Dan moet dat toen al veel eerder beschermd zijn door een hogere zomerdijk, anders was dat het land veel te brak of zout! Bewijs 8 Er zijn nu (2024) duidelijk veranderingen van het verloop van de Oudebildtdijk te zien met vele omleidingen en percelen staan niet overal meer haaks op de dijk. In de Bildtrekeningen (jaren 1505/1508-1575 en 1629-1633) is geen sprake van veranderingen van oppervlakte van percelen en kavels. Dat zou wel zo zijn bij het verleggen van de dijk om een dijkdoorbraak, wiel, heen. Die veranderingen in het tracé van de Oudebildtdijk (toen nog Monnickendijck) moeten dus vóór 1505 zijn opgetreden. Bewijs 9 De Middelsee moet niet worden gezien als een diepe en brede zee met de Oudebildtdijk als een soort afsluitdijk. De Burdine liep als een diepe geul door Billând met aan weerskanten ondiepe uiterwaarden tussen de kwelderwallen van Leeuwarden-Holwerd en Marsum-Tzummarum  (afb.1) (ook te zien in boormonsters). Deze uiterwaarden en geul zijn geleidelijk vanuit het zuiden afgedamd door zomerdijken. Afb.1 Beeld en werkelijkheid Middelsee-Burdine. Bewijs 10 De Oudebildtdijk vormde dus in 1200 al samen met de andere zomerdijken: de Griene Dyk - oeverwal Beetgum-Minnertsga, Skrédyk/Langstraat, Zuidhoekster Middelweg en Middelweg, een pact tegen de zee om Billând stap voor stap in te polderen. Bewijs 11 Dijk “op de oude maten”. Zelfs na de Allerheiligenvloed van 1570 bleef deze dijk Oudebildtdijk SK “op de oude maten“. (bron: Sannes, Geschiedenis van ’t Bildt. deel 1, blz. 81). “Tussen 1509 en 1570 is de Oudebildtdijk op geen enkele plek doorgebroken. De zware Bildtse zeedijk (1,50 m hoger en veel zwaarder dan de andere dijken om Fryslân) heeft hiervoor gezorgd”. Dit is een extra bewijs, dat de verandering van de loop van de Oudebildtdijk uitsluitend vóór 1505 hebben plaatsgevonden. Dit is heel goed te illustreren met de twee dijkomleggingen bij de Kouweweg en Nij Altoenae. Op de afbeeldingen 2 en 3  heb ik de sporen van de twee dijkdoorbraken op deze plekken en de achterbleven wielen kunnen “blootleggen”. Op afb. 3 zie je een detail van de dam(zwarte lijn)  in de Monnickendijck, die daar rond 1200 en 1260 in de brede bedding van de Burdine toen, tussen Nij Altoenae en de Kadal is aangelegd. Deze Burdine liep via Marsum, de Prúlhoek, diagonaal langs Nij Altoenae, richting Zwarte Haan. De dam in de geul bleef een zwakke plek voor de vaak felle overstromingen, gezien de littekens van de dijkdoorbraken, wielen, omgeleide dijken, bodemstructuur en de verstoorde perceelstructuur, bij de Kouweweg en Nij Altoenae.

De veranderende Oudebildtdijk (5) Wij zijn nu toe aan de afronding van deze serie over de Oudebildtdijk. De laatste vier bewijzen, dat deze dijk al vóór 1505 bestond. Bewijs 12  Vier zomerdijken vóór 1505, om en door Oudebildtzijl, haakse percelen. De lijnen, randen van de percelen aan weerszijden van de dijk hier en haaks op een zomerdijk geven aan dat hier eerder verschillende zomerdijken, elk met zijn eigen tracé om en door Oudebildtzijl lagen. Zie afb. 1 Bewijs 13 450 Monnikenland. (bron: Groot Placaat en Charterboek II, 386) Het Monnikenland van 450 morgen (1 morgen is 0,92 ha) langs de zuidkant van de Oudebildtdijk onderschrijft de aanwezigheid van deze zomerdijk, (eerst “Monnickendijck” genoemd). Zonder de bescherming van deze zomerdijk was dit nieuwe ontgonnen land niet blijven liggen. Bewijs 14  De Monnickendijck werd steeds opgehoogd tot 1508 met klei van de zeekant en ook uit de sloot, binnen- en buitendijks. Dit ophogen van de Monnickendijck was ook aangetoond in de Oasterdyk (ten oosten van Oudebildtzijl) toen daar bij werkzaamheden de dijk even openlag en verschillende lagen zichtbaar werden, begin jaren tachtig. Ook was dit te zien bij Koehoal in het verlengde van de Oudebildtdijk (afb. 2) Bewijs 15 De Oudebildtdijk hier tegenover de skitelbuurt in Oudebildtzijl (afb. 3) was als zomerdijk al ingeklonken tot een compacte, stevige massa, die in 1505 zo steil (links van A, bruine dijk) kon worden afgegraven om ruimte te maken voor de vaart om de huizen van de skitelbuurt in Oudebildtzijl heen. Andersom geredeneerd: Indien er in 1505 geen zomerdijk was geweest en vanaf het maaiveld moest worden opgebouwd, dan was er alle ruimte geweest voor de vaart en de dijk. Het dijktalud had dan een veel flauwere helling gehad. Met dit deel rond ik deze serie af over de trouwe Oudebildtdijk die door de eeuwen heen veel verandering heeft ondergaan in naam, hoedanigheid, functie etc.… Andere bron: Billând, 2022, Sytse Keizer

Kooitsytipele is ’n oud folks- en faardighydsspul dat al generasys lang speuld wort op ’t Bildt, fral in St.-Jabik en ok in Nij Altoena. ’t Spul gaat werom ant ’e 19e eeuw, doe’t boeren en erbaaiers na ’n dâg werken op ’t lând bijnander kwammen foor wat ferdivedasy. De diken en open felden formden ’t ideale dekôr om te tipelen en fooral de paasdagen waren ’t momint om nander te treffen. Op palmsundeg en paasmaandeg organiseerden kafees lâns de dyk en bij Swarte Haan tipelwedstriden werbij ’t hele dorp útliep. D’r worde anmoedigd, lacht, maar soms ok serieus meten wie’t de feerste slâg had. In die tiid most soms eerst de mis fan ’t feld haald worre foordat d’r speuld worre kon; ’n klussy dat d’rbij hoorde foordat ’t echte werk beginne kon. In ’e hoogtiidsdagen fan ’t tipelen worden d’r sels treningen geven, soadat nije speulers de technyk lere konnen en erfaren speulers hur slâgen ferbetere konnen. In ’e eerste helft fan ’e 20e eeuw waar ’t kooitsytipelen op syn populêrst. ’t Waar echt ’n soasjaal hoogtepunt in ’t dorpsleven, wer’t hele femilys hine gongen. Argyfstikken út 1954 late sien dat ’t spul soa inburgerd waar dat ’t ’n fast plak had in ’t paasweekeand en dat soawel de kafees as de inweuners d’r aktyf an bijdroegen. Na de jaren fyftig nam de belangstelling starigan ôf, maar ’t spul bleef in ’e herinnering altiten bestaan. In 1984 worde ’t opnij oppakt en kreeg ’t ’n nije struktuur deur de oprichting fan tipelferening “De Oasthoek.” Deuze ferening sette hur aktyf in foor ’t behoud fan ’e sport en organiseerde wedstriden en eveneminten om de tradisy levend te houwen. ’t Belang fan kooitsytipelen as kultuurgoed worde ok bútten de streek erkind; ’t kreeg sels ’n plakky in “De Encyclopedie van Friesland.” ’t Spul sels is eenfoudig, maar fraagt faardighyd, momintkeuze en ’n bitsy geluk. De kooi, ’n houten bâltsy, lait op ’n kort houten latsy dat rust op ’n platte steen. Met ’n stevige stok slaan je teugen ’t andere eand fan ’t latsy werdeur de kooi omhoog flygt. In een floeiende beweging prebere je de kooi dan soa feer mooglik fort te slaan. Sont 1990 wort de sport beoefend op ’t tipelfeld lâns de Kadal in St.-Jabik. Der lait de middellyn op sestig meter, ’n ôfstand die’t faak as richtpunt brúkt wort. D’r wort speuld ant tien punten. Naast ’t winnen fan ’e wedstriid is d’r ok altiten feul andacht foor de feerste slâgen fan de dâg, met aparte prizen foor mânly en frôly. De rekôrs staan bij de mânly op rúm 150 meter en bij de frôly op rúm 100 meter. Tipele kint ferskaidne formen en farianten, maar kooitsytipele soa’t wij ’t kinne is een fan de meest populêre. ’t Is ok een fan de wainige sporten werbij ’t heel normaal is at je tidens ’t spul ’n biertsy drinke. Dut draagt alleen maar bij an de gemoedlike en gesellige sfeer die’t soa bij ’t spul hoort. Froeger worde d’r op feul meer plakken in ’e buurt tipeld, maar nou gebeurt dat fral nag in St.-Jabik en Nij Altoena. Teugenworig wort d’r drie keer per jaar speuld, met ’n faste groep fan soa’n sestyn ant twintig deelnimmers. ’t Teugenworige bestuur bestaat út Lodewijk Posthuma (al sont 1981) en Jordy Plantinga. Sij sorge foor de organisasy, lêge de materialen klaar en houwe de puntetelling bij. ’t Binne ontspannen en gesellige wedstriden werbij sportiviteit en plezier fooropstaan.